Take a photo of a barcode or cover
bobholland 's review for:
De naam van de roos
by Umberto Eco
De Naam van de Roos
De Naam van de Roos (Umberto Eco, 1980) is een boek dat zich niet eenvoudig laat omschrijven. De basis is een misdaadroman die zich in de middeleeuwen afspeelt, en wel in november 1327 te Italië. Daarnaast bevat het boek echter ook kenmerken van een kroniek en is te interpreteren als een grote allegorie.
De franciscaner monnik William van Baskerville komt met zijn hulpje Adson van Melk aan in een abdij in Noord-Italië. Hij is daar aanwezig om de gesprekken tussen de paus en de keizer op weg te helpen, maar wordt al gauw door de abt gevraagd om een onderzoek in te stellen naar de mysterieuze dood van een van de broeders. Deze dood mondt uit in een serie nog vreemdere sterfgevallen die verband lijken te houden met de zeven bazuinen uit het Bijbelse boek Openbaringen.
De locatie, het jaar en zelfs de maand waarin het verhaal zich afspeelt zijn niet zomaar uit de lucht gegrepen. In een poging om de werkelijke geschiedenis te verwerken in zijn literaire thriller, dacht Eco na over de verblijfplaatsen van verschillende historische figuren die in zijn roman moesten voorkomen. Rond deze periode zouden deze figuren mogelijk in het noorden van Italië kunnen zijn geweest. Zoals het naschrift van het boek bericht, was het voor het narratieve gedeelte van het boek nodig om over een vat vol varkensbloed te beschikken. Aangezien varkens slechts in de koude tijden geslacht werden, moest de abdij zich wel in een bergachtig gebied bevinden.
Het is slechts een voorbeeld van de uitgedachte werkwijze van de auteur, die jarenlang bezig was met onderzoek naar middeleeuwse literatuur, naar labyrinten en naar het alledaagse leven in de middeleeuwen. Met zijn beschrijvingen van de abdij schijnt de auteur het klooster in het Italiaanse plaatsje Bobbio als model te hebben gebruikt. Ik heb het genoegen gehad om een tijd geleden op een studiereis dat plaatsje te bezoeken. Hoe jammer is het dat deze realisatie pas later komt, anders had ik zeker aandachtiger de gebouwen en de omgeving bekeken. Afijn, de omgeving gaf een indruk die het inlevingsvermogen zeker ten goede kwam.
Ofschoon De Naam van de Roos een literair meesterwerk is, is het zeker niet aan eenieder aan te raden. Bewust zijn de eerste honderd pagina’s (exact honderd, voor de eerste dag) zeer inspannend en zwaar om te lezen. Eco rechtvaardigt het moeilijke begin door te stellen dat de lezer die er niet in slaagt door die pagina’s heen te komen, nooit in staat zou zijn om het hele boek te lezen. Het begin ziet hij als een soort boetedoening, en degene die daar geen zin in heeft, blijft maar onderaan de heuvel staan. Ook de verwijzingen naar bekende non-fictie literatuur, plus de vele Bijbelse referenties, waren mij niet altijd even duidelijk. Doordat ik mij nooit echt heb verdiept in de Bijbel en op het gebied van literatuur gewoonweg nog onvoldoende heb gelezen, moest ik sommige waarschijnlijk voor ontwikkeldere lezers duidelijke allegorieën aan mij voorbij laten gaan. En het is alweer teveel jaren geleden sinds mijn laatste lessen Latijn – waardoor mijn worstelingen met de Latijnse passages zelden tot een vruchtbaar einde kwamen. Ik was erg dankbaar voor de vertalingen die achterin het boek zijn opgenomen.
Het tempo wordt geleidelijk opgevoerd, alhoewel Eco strak blijft vasthouden aan de dagindeling van de monniken – van de metten tot aan de completen. Zeven dagen duurt het, en het toeval wil dat ik er ook precies zeven dagen over heb gedaan om het boek uit te lezen. Misschien heb ik dan toch het ritme te pakken gekregen waar de auteur op aanstuurde. Het moet haast wel gepland zijn. Zo zijn ook de lengtes van gesprekken precies uitgekiend – Eco schrijft met een plattegrond van de abdij naast zijn schrijfmachine, beeldt zich het tempo in waarin de sprekers van de ene plek naar de andere wandelen, en weet dan hoe lang een gesprek zou kunnen duren.
Deze goed uitgemeten en scherpe dialogen zijn een bakermat voor bloemrijke citaten, waarover ik mij verbaas dat ze, ook al worden ze uit een middeleeuwse context getrokken, zó toepasbaar blijven – en daarmee zijn ze een onmisbaar instrument voor de allegorische eigenschappen van het boek. Tevens geven die dialogen blijk van de gegronde kennis van de retoriek waar de auteur over beschikt. Dat moge wel duidelijk zijn aan de centrale rol die andere werken van Aristoteles hebben: Eco is ongetwijfeld een groot bewonderaar van de Griekse filosoof. Het woordenspel tussen een inquisiteur en een ondervraagde ketter is een mooie impliciete en expliciete illustratie van vermakelijke retorische trucjes.
Er valt nog zoveel te zeggen over deze roman: de kroniekachtige schrijfstijl, de gedetailleerde personages en de slimme plotwendingen. Eigenlijk wil ik niet eens spreken over de prachtige stijlfiguren die Eco hanteert. Een slimme praeteritio vind je hier; daar een in het oog springend chiasme. En uiteraard ironie, waar ik mij zo-even ook van bediende. Het is allemaal teveel om op te noemen in een relatief korte recensie. Ik kan niet anders doen dan de geïnteresseerde lezer aan te raden het boek op te pakken, het gevecht aan te gaan met het moeilijke begin en zelf de roman te ervaren. En voor degene die alleen geïnteresseerd is in de plot, is er altijd de film nog (The Name of the Rose, 1986).
De Naam van de Roos (Umberto Eco, 1980) is een boek dat zich niet eenvoudig laat omschrijven. De basis is een misdaadroman die zich in de middeleeuwen afspeelt, en wel in november 1327 te Italië. Daarnaast bevat het boek echter ook kenmerken van een kroniek en is te interpreteren als een grote allegorie.
De franciscaner monnik William van Baskerville komt met zijn hulpje Adson van Melk aan in een abdij in Noord-Italië. Hij is daar aanwezig om de gesprekken tussen de paus en de keizer op weg te helpen, maar wordt al gauw door de abt gevraagd om een onderzoek in te stellen naar de mysterieuze dood van een van de broeders. Deze dood mondt uit in een serie nog vreemdere sterfgevallen die verband lijken te houden met de zeven bazuinen uit het Bijbelse boek Openbaringen.
De locatie, het jaar en zelfs de maand waarin het verhaal zich afspeelt zijn niet zomaar uit de lucht gegrepen. In een poging om de werkelijke geschiedenis te verwerken in zijn literaire thriller, dacht Eco na over de verblijfplaatsen van verschillende historische figuren die in zijn roman moesten voorkomen. Rond deze periode zouden deze figuren mogelijk in het noorden van Italië kunnen zijn geweest. Zoals het naschrift van het boek bericht, was het voor het narratieve gedeelte van het boek nodig om over een vat vol varkensbloed te beschikken. Aangezien varkens slechts in de koude tijden geslacht werden, moest de abdij zich wel in een bergachtig gebied bevinden.
Het is slechts een voorbeeld van de uitgedachte werkwijze van de auteur, die jarenlang bezig was met onderzoek naar middeleeuwse literatuur, naar labyrinten en naar het alledaagse leven in de middeleeuwen. Met zijn beschrijvingen van de abdij schijnt de auteur het klooster in het Italiaanse plaatsje Bobbio als model te hebben gebruikt. Ik heb het genoegen gehad om een tijd geleden op een studiereis dat plaatsje te bezoeken. Hoe jammer is het dat deze realisatie pas later komt, anders had ik zeker aandachtiger de gebouwen en de omgeving bekeken. Afijn, de omgeving gaf een indruk die het inlevingsvermogen zeker ten goede kwam.
Ofschoon De Naam van de Roos een literair meesterwerk is, is het zeker niet aan eenieder aan te raden. Bewust zijn de eerste honderd pagina’s (exact honderd, voor de eerste dag) zeer inspannend en zwaar om te lezen. Eco rechtvaardigt het moeilijke begin door te stellen dat de lezer die er niet in slaagt door die pagina’s heen te komen, nooit in staat zou zijn om het hele boek te lezen. Het begin ziet hij als een soort boetedoening, en degene die daar geen zin in heeft, blijft maar onderaan de heuvel staan. Ook de verwijzingen naar bekende non-fictie literatuur, plus de vele Bijbelse referenties, waren mij niet altijd even duidelijk. Doordat ik mij nooit echt heb verdiept in de Bijbel en op het gebied van literatuur gewoonweg nog onvoldoende heb gelezen, moest ik sommige waarschijnlijk voor ontwikkeldere lezers duidelijke allegorieën aan mij voorbij laten gaan. En het is alweer teveel jaren geleden sinds mijn laatste lessen Latijn – waardoor mijn worstelingen met de Latijnse passages zelden tot een vruchtbaar einde kwamen. Ik was erg dankbaar voor de vertalingen die achterin het boek zijn opgenomen.
Het tempo wordt geleidelijk opgevoerd, alhoewel Eco strak blijft vasthouden aan de dagindeling van de monniken – van de metten tot aan de completen. Zeven dagen duurt het, en het toeval wil dat ik er ook precies zeven dagen over heb gedaan om het boek uit te lezen. Misschien heb ik dan toch het ritme te pakken gekregen waar de auteur op aanstuurde. Het moet haast wel gepland zijn. Zo zijn ook de lengtes van gesprekken precies uitgekiend – Eco schrijft met een plattegrond van de abdij naast zijn schrijfmachine, beeldt zich het tempo in waarin de sprekers van de ene plek naar de andere wandelen, en weet dan hoe lang een gesprek zou kunnen duren.
Deze goed uitgemeten en scherpe dialogen zijn een bakermat voor bloemrijke citaten, waarover ik mij verbaas dat ze, ook al worden ze uit een middeleeuwse context getrokken, zó toepasbaar blijven – en daarmee zijn ze een onmisbaar instrument voor de allegorische eigenschappen van het boek. Tevens geven die dialogen blijk van de gegronde kennis van de retoriek waar de auteur over beschikt. Dat moge wel duidelijk zijn aan de centrale rol die andere werken van Aristoteles hebben: Eco is ongetwijfeld een groot bewonderaar van de Griekse filosoof. Het woordenspel tussen een inquisiteur en een ondervraagde ketter is een mooie impliciete en expliciete illustratie van vermakelijke retorische trucjes.
Er valt nog zoveel te zeggen over deze roman: de kroniekachtige schrijfstijl, de gedetailleerde personages en de slimme plotwendingen. Eigenlijk wil ik niet eens spreken over de prachtige stijlfiguren die Eco hanteert. Een slimme praeteritio vind je hier; daar een in het oog springend chiasme. En uiteraard ironie, waar ik mij zo-even ook van bediende. Het is allemaal teveel om op te noemen in een relatief korte recensie. Ik kan niet anders doen dan de geïnteresseerde lezer aan te raden het boek op te pakken, het gevecht aan te gaan met het moeilijke begin en zelf de roman te ervaren. En voor degene die alleen geïnteresseerd is in de plot, is er altijd de film nog (The Name of the Rose, 1986).